Indonesië is een republiek met een presidentieel stelsel, waarbij de uitvoerende macht berust bij de president en bij de ministers. De ministers worden door de president benoemd en zijn alleen aan hem verantwoording schuldig.
De basis van de grondwet is de door president Soeharto ingestelde officiële staatsfilosofie Pantjasila, die vijf grondbeginselen van de Indonesische eenheidsstaat omvat: het geloof in één God, een eenheidsstaat, menselijkheid, sociale rechtvaardigheid en een democratie geleid door (mushawara), de wijsheid van overleg en vertegenwoordiging.
De president en de vice-president worden voor vijf jaar gekozen, vanaf 2004 via directe verkiezingen, en zijn daarna weer herkiesbaar (president Soeharto heeft bijvoorbeeld vijf volle termijnen geregeerd). Hij of zij beschikt over het vetorecht inzake wetsvoorstellen (‘Keputusan Presiden’) en heeft verder grote volmachten, met name omdat hij of zij de noodtoestand in het hele land kan uitroepen en tevens opper-bevelhebber van het leger is.
De wetgevende macht berust bij het 500 leden tellende parlement (Dewan Perwakilan Rakyat of DPR). Deze parlementsleden worden direct door het volk gekozen.
Het hoogste orgaan is het gekozen Raadgevend Volks-congres (Malejis Permusyawaratan Rakyat), dat bestaat uit leden van het Huis van Volksvertegenwoordigers en de Regionale Vertegenwoordigers Council; het komt ten minste eens in de vijf jaar bijeen, stelt de politieke richtlijnen vast en kiest de president.
Het was Ir Raden Soekarno Sosrodihardjo .