Voor velen geldt dat Saté Kambing de koningin is onder de satés. Sappig geitenvlees met vetjes aan een stokje geregen gaan direct op het rooster. Sommigen marineren het vlees, maar anderen laten de pure rooksmaak van de vetjes door het vlees opnemen.
Ergens in Amsterdam-Noord zaten op een klein balkonnetje op 5-hoog achter vier Indo-vrienden, ieder met een glas whisky in de hand. Zij trachtten een vuurtje aan te wakkeren in het ietwat roestige Hibachi rooster. De kooltjes in het rooster weigerden te branden. Lacherig goot een van hen zijn kostbare whisky over de kolen.
Met een plof kwam er een blauwe vuurgloed over de kolen om spoedig daarna weer te doven. Een tweede glas whisky werd opgeofferd. Eerst gebeurde er niets, maar dan sloeg er een hoge steekvlam uit de Hibachi omhoog. Voor het balkonraam vertoonden zich bange gezichten. Gelukkig keerde de steekvlam weer terug in de kolen en sloegen de kooltjes rood aan.
In de keuken was de gastheer bezig de blokjes vlees, afkomstig van een achterpoot van een schaap, aan baboe pennetjes te rijgen. Het was zo’n grote poot dat het volgens sommigen net zo goed de achterpoot van een dwergpony kon zijn. De gastheer had fijnzinnig geglimlacht en was onverdroten doorgegaan met zijn werk.
“Moet je niet eerst marineren dat vlees?”
“Niet ach, zonder marinade, maar straks met saus Makassar, adoeh, heaven on earth”.
Tijdens het roosteren kwam er aan een touwtje een mandje naar beneden. De Amsterdamse bovenburen vroegen en kregen. Zo ging dat in Amsterdam.